Mexicaans Dagboek
VRIJDAG 31 OKTOBER
Hoe belachelijk het ook mag klinken, alle stressbeheersing ten spijt, vanochtend zat ik alweer onder de Afrikaantjes op weg naar Pochutla. Er kwam geen taxi, dus ik sprong in een pick-up truck waar de lokale Mexicanen ook gebruik van maken en die alles meenemen wat ze kunnen dragen. Behalve dat ik bedolven zat onder grote bossen net geoogste Afrikaantjes zat ik ook klem tussen palmboomstengels, die me in ieder geval verhinderden dat ik uit de laadbak zou vallen. De geur van de Afrikaantjes bleef de rest van de dag in mijn kleren hangen. Die goudgele bloemen, die oorspronkelijk uit Zuid-Afrika komen maar hier overal in het wild groeien, gebruiken de Mexicanen voor het Festival van de Doden. Dat begint vanavond in Oaxaca, daarom dat ik de bochtige duizelingwekkende (lijdens)weg opnieuw ondernam om getuige te zijn van een van de meest bizarre festiviteiten die Mexico rijk is. Het heen en weer geslinger viel mee dit keer, misschien wen ik eraan. Of wellicht kwam het door Christina, de Duitse waar ik naast zat in de bus en die me het grootste deel van de zes uur durende busrit aan de praat hield. Christina doet de boekhouding bij een lokale krant in Saarbrücken en reisde voor het eerst buiten Europa. Zij wilde maar al te graag haar kennis van de Engelse taal op mij uittesten en daarom hebben we het over een breed scala van onderwerpen gehad. Natuurlijk over Mexico, maar ook over de journalistiek, over kinderen krijgen en over films (ja, in bijna zes uur kun je heel wat bepraten!). Ze was een gezellige kletser, in tegenstelling tot het Duitse koppel waar ze mee samen reisde. Die verwachtten van me dat ik Duits met ze sprak omdat ik toevallig uit Nederland kom, maar gelukkig zaten ze een gangpad van me af waardoor converseren moeilijk was. Ik was op tijd in Oaxaca om me aan te melden voor een Festival van de Doden-toer die avond. Om half negen werd ik opgehaald en in een minibusje met andere, merendeels bejaarde, toeristen gestopt. Wat ik toen zag, zal me nog lang blijven heugen. We gingen naar drie begraafplaatsen net buiten Oaxaca waar het ‘feest’ werd gevierd. Op die kerkhoven zaten familieleden bij het graf van hun dierbaren, dronken mezcal, zongen, speelden gitaar, staken wierookstokjes aan en staken vuurwerk af. De graven waren versierd met bloemen, Afrikaantjes vooral, kaarsen, broden, chocolade, bier en flessen Mezcal. De Mexicanen vieren dat hun overleden dierbaren deze nacht verrijzen uit de dood, en dan staat er in ieder geval wat lekkers voor ze klaar. De graven lagen kriskras door elkaar en varieerden van hopen aarde waar één enkel Afrikaantje op lag en één kaarsje op stond, tot bloemrijk versierde marmeren tempels met een zee van kaarsen, eten en drinken. Hoe rijker de dode was, hoe groter het graf. Wij, de toeristen, struinden tussen de graven door en dronken mezcal om mee te doen met de gezelligheid. Sommige Mexicanen hadden zich voor de gelegenheid verkleed als skelet, vampier of weerwolf, om de sfeer hoog te houden. Op de graven lagen naast al het lekkers ook doodshoofden. Lopende op zo’n donker kerkhof tussen al die uitgelaten mensen, met die kaarsjes op de grafzerken, vergiftigd door mezcal: het was een bizar, surrealistisch beeld. |