Dagboek van een wereldreis
Donderdag 11 april (dag 159)
Ik ben eigenlijk tot de conclusie gekomen dat het reizen per publieke bus in Vietnam een masochistische en zelfpijnigende bezigheid is. Én ik ben erachter gekomen dat het reizen met een bus van een tour operator nog zo slecht niet is. Qua prijs maakt het nauwelijks iets uit, want voor een publieke bus moet je als buitenlander toch tien keer teveel betalen en qua comfort is een toeristenbus zelfs tien keer beter. De keerzijde is dat je een echte toerist bent en geen reiziger, dus ook als zodanig behandeld wordt. Verplicht stoppen onderweg bij restaurantjes en souvenirshops en je wordt naar hotels gebracht die te duur zijn.
Voor vijf dollar ben ik vandaag in een minibus naar Hoi An gereden, een voor westerse standaarden nog steeds ontzettend krap busje dat dus vol zat met westerse toeristen (eigenlijk het soort waar ik niet bij wil horen!). Gelukkig zat er in het busje ook een on-Franse Fransman, Yenn, met wie ik een hotelkamer deel. We hebben een fiets gehuurd en de rest van de dag een beetje door Hoi An en omgeving gecrost. Het is een klein, maar historisch dus ook toeristisch havenstadje dat je in een uur drie keer rond kan fietsen.
Nadat we dat hebben gedaan zijn we naar het strand gefietst, vijf kilometer verderop. Voor het eerst de Zuid-Chinese Zee gezien en geproefd, al was het water wel wat koud. ‘s Avonds voortreffelijk gegeten in een restaurant met Yenn, een Fransman die zowaar goed Engels spreekt en niet zo chauvinistisch is als de meeste Fransen. Hij woont in Hongkong, dus wie weet zie ik hem daar nog eens.