Dagboek van een wereldreis
Donderdag 4 april (dag 152)
Vang Vieng is een typisch dorpje dat nog ver verwijderd is van de moderne beschaving. Mensen wonen in zelf gebouwde, getimmerde, houten huisjes en eten insecten die ze uit de bomen schudden. Er zijn alleen maar zandwegen, er is geen stromend water, maar er is wél elektriciteit. Sommige houten hutjes hebben zelfs een werkende zwart-wit televisie. Behalve Pepsi en Kodak filmrolletjes zijn er geen westerse producten te koop.
Ondanks die vanuit mijn ogen bekeken armoede lijken de mensen toch gelukkig te zijn. Ze lachen in ieder geval naar je als je door het dorp loopt. De insecten die ze uit de bomen halen (en die eruitzien als roodachtige, middelgrote kakkerlakken) heb ik nog niet geprobeerd, evenmin als vleermuizen die ze hier als een delicatesse beschouwen. En ik zal het ook nooit proberen. Vang Vieng staat in de hele wereld bekend om de grotten. Ik heb een paar kleintjes bezocht, maar niet de grote. Daar moet je als vreemdeling tien keer zoveel voor betalen als een Laotiaan, en dat weiger ik principieel (vijf keer teveel is echter wel oké).
De moeheid was nog niet over, dus heb ik de rest van de dag duf boven mijn twee weken oude Volkskrant gehangen die ik in Bangkok op de kop had getikt. ‘s Avonds interessante conversaties gevoerd met Bernard, een Canadees. Hij is ook journalist (of liever gezegd: heeft de ambitie dat te worden, net als ik) en we hadden het over het nieuwe land Québec en de vrouwen van Saigon.