Dagboek van een wereldreis
Vrijdag 10 november
Vrijdag is voor de moslims een soort zondag zoals wij die kennen, maar al vrij snel zaten we in een microbusje op weg naar Homs. Hobbelend over de enige snelweg in Syrië, die loopt van Aleppo naar Damascus. Het was benauwd, krap en tochtig in het busje. Na honderd kilometer lang gaten in het wegdek te hebben ontweken in Homs overgestapt op een supermoderne (uch…) bus naar Palmyra. Het viel nog mee dat er ramen in zaten, maar het was een Japanse bus (uit de jaren vijftig), dus wat wil je.
We zaten op de achterbank, en gelukkig zat ik niet naast de jongen waar Ronald naast kwam zitten. Een verschrikkelijk irritant, dom, slechts half Arabisch sprekende Neanderthalertype werd verliefd op Ronald. Bij alles wat hij zag kneep hij Ronald in z’n knie en op een gegeven moment gaf hij Ronald zelfs zijn ring. We hebben hem een ansichtkaart gegeven van Holland met tulpen erop, maar dat hielp niet.
Hij bleef vervelen, een paar uur lang op een smalle weg door de woestijn met eindeloze vlaktes niets. Dorre, droge zandvlaktes met nauwelijks begroeiing. Af en toe passeer je een legerpost, in the middle of nowhere. Tegen zonsondergang aangekomen in Palmyra, een oase in de woestijn met oude ruïnes. Helaas weer ziek kroop ik snel in bed, in de hoop morgen weer wat fitter te zijn.