Dagboek van een wereldreis
Zondag 10 december (dag 36)
Gáááááááádverdáááámme, het regent weer. Het regent nooit in Bahrein, er valt maar tien millimeter per jaar en net uitgerekend als ik er ben moet het gaan stortregenen. De dag begon zonnig, zo zonnig zelfs dat ik voor de eerste keer mijn vuile kleren van vijf weken oud begon te wassen. Met de hand wassen wel te verstaan, dus echt goed kreeg ik de diarreesporen niet uit mijn onderbroeken. Maar het gaat er tenslotte om dat het fris ruikt, en daar had ik vanochtend alle vertrouwen in.
Het was ook lekker warm, dus ik besloot zonder jas de stad in te gaan. Na enige tijd wachten, gezoek en een hoop geloop met bus en voeten naar het Nationaal Museum. In tegenstelling tot in Damascus zag dit museum er wél uit zoals het een echt nationaal museum beaamt: groot, protserig en bombastisch. Van binnen was het goed georganiseerd en mooi. Er was zelfs een zaal helemaal gewijd aan dinosaurussen die ooit op Bahrein geleefd zouden moeten hebben (???).
Na het museum op zoek naar een terras langs het water om eens lekker van de zon te gaan genieten, wat brieven te schrijven en mijn artikel af te maken. Een donker wolkendek gooide mijn plannen drastisch door de war. Net toen ik bij het terras arriveerde daalden de eerste regendruppels op mij neer, en het is daarna alleen maar harder gaan regenen. Noodgedwongen heb ik m’n uren toen schrijvend doorgebracht in een fastfoodtent, terwijl het buiten steeds donkerder werd. Mijn schone was kan ik nu nog een keer uitwringen. Het lijkt erop alsof de regen mij sinds Aleppo achtervolgt.