Dagboek van een wereldreis
Maandag 8 april (dag 156)
Oh, wat een dag vandaag. Ik heb het overleefd, maar ik ben wel moe, kapot, afgetakeld, gebroken, vies, vuil, goor en smerig tegelijk. Ik zal niet eindeloos in herhaling vallen over mijn busreizen, maar ik heb er vandaag drie gehad die kort samengevat varieerden van respectievelijk erg, erger en ergst.
De eerste busrit van Savannakhet naar Lao Bao bij de grens van Vietnam vond plaats in een tot bus omgebouwde vrachtwagen. De tweede busrit van de grens naar Dong Ha in Vietnam kostte me ongeveer vijftien keer zoveel als het geld dat de lokale bevolking neer moet tellen. En in de derde bus naar Hué zat ik op een bankje dat qua omvang meer geschikt zou zijn voor kinderen onder de drie jaar. Het feit dat ik fysiek gezien in de eerste bus al geen kans had om foto’s te maken zegt denk ik al genoeg over de verschrikkingen die volgden. Gelukkig kreeg de eerste bus een lekke band, zodat ik toch het Laotiaanse dorpsleven op de gevoelige plaat kon vastleggen.
Maar goed, ik ben uiteindelijk heelhuids in Vietnam aangekomen. Het wennen aan weer een nieuw land gaat steeds sneller. Ik begin er kennelijk al ervaring in te krijgen. Ik heb net met stokjes hier in Hué wat rijst naar binnen gewerkt alsof ik al maanden in Vietnam rondtoer. Het is echter de eerste keer tijdens m’n reis dat ik stokjes bij mijn maaltijd kreeg. En ook het afdingen op de rit met de cyclo (een fiets met een bankje voorop) en het vinden van een hotel ging me gemakkelijk af. En dat alles ondanks het feit dat ik al sinds vanmorgen vier uur op de been ben.